Het ontstaan van de wereld

 

Natuurlijk hadden de Grieken zelf een ander idee over het ontstaan van de wereld en alle goden. Volgens hen ging het namelijk als volgt:

 Aan het begin aller tijden was de grenzeloze wereldruimte, die de dichters de Oudheid de Chaos noemen. Deze was zonder maat, zonder aanvang en zonder einde; als een gapende leegte strekte hij zich uit in het onmetelijke. In oorsprong was hij tot in de diepte vol van een duister nevel. Toch bevatte de Chaos reeds de grondbestanddelen van al wat bestaat: aarde, water, lucht en vuur. Uit de vormeloze leegte ontstonden Gaia, de aarde en de donkere Tartaros, de afgrond onder de aarde; naaste deze beiden ontwikkelde zich Eroos, de liefde die werkzaam is in het eeuwig Heelal. Gaia, de aarde, bracht zee en hemel voort, welke de ouden Pontos en Oeranus noemen. Ook de Titanen, de drie Kyklopen en de drie honderdarmige reuzen zijn kinderen van oermoeder Aarde, want Eroos, de albeheersende liefde, bewoog haar om zich met de zee en met de hemel te verbinden. Oeranos, de hemel, verhief zichzelf echter weldra tot Heer. Hij was de vader der reusachtige eenogige Kyklopen, die de bliksem wisten te bewerken, en der twaalf geweldige Titanen. Zes zonen en zes dochters waren het: Okeanos, Japetos, Kronos en Hyperioon zijn onder de mannelijken, Tethys, Themis, Rea en Theia onder de dochters de meest beroemde.

Een oerkracht was er in de gestalte en het lichaamsvermogen van de Titanen, die de stamvaders en stammoeders der latere godengeslachten zouden worden: Okeanos is de grote wereldstroom die aarde en zee in het rond omgeeft; alle wateren van de zee, van rivieren en bronnen ontspringen uit hem, ook verheffen zon, maan en sterren zich uit zijn golven en duiken in hem weer onder. Zijn vrouw is Tethys het opwellende, voedende vocht’ vele stroomgoden kwamen uit dit Titanenhuwelijk voort. Themis verzorgt in de wereldorde sinds de oertijd de gerechtigheid, de zede en de natuurwet, terwijl uit het huwelijk van Hyperioon en Theia, de beide lichtgestalten, de zon, de maan en het morgenrood voortgekomen zijn. Kronos, die de Romeinen Saturnus noemen, is de jongste der Titanen, en met Rea zou hij Oeranos en Gaia in de wereldheerschappij opvolgen.

Vreselijke dingen worden van die oertijd verhaald. Oeranos voelde zich in de wereldheerschappij bedreigd door zijn eigen zonen, de reusachtige Kyklopen, en verbande hen in de diepte van de duistere Tartaros. Tevergeefs trachtte Gaia haar kinderen tegen de haat van de vader te beschermen. Toen riep zij de Titanen op om hun broeders te redden. Alleen Kronos echter, waagde het voor zijn broeders op te komen. ‘Ik zal je een wapen geven!’ Riep Gaia in haar toorn; zij liet in de schoot der aarde het ijzer ontstaan en dit werd een zeis. Het was een vreselijke strijd, waarin Kronos zich stortte; met zijn scherp wapen verminkte hij zijn eigen vader, ontrukte hem de heerschappij en maakte zichzelf tot koning.

Met deze ontzettende handeling kwam de misdadigheid in de wereld. Doch uit de bloeddruppels van de getroffene, die op de aarde neervielen, ontsproten de vreselijke wraakgodinnen, de Erinyen, en het reuzegeslacht der Giganten. Gruwelijk was de wraak, die de woorden van de verminkte Oeranos al opriepen. ‘Eens zal ook een van jouw zonen je van de troon stoten, zoals jij het mij hebt aangedaan!’ zo riep hij zijn zoon toe. Sindsdien moest Kronos in angst leven, en toen zijn gemalin Rea hem spoedig kinderen schonk, verslond hij ze telkenmale dadelijk na de geboorte: zijn dochter Hera, Hestia en Demeter en zijn zonen Hades en Poseidoon.

Voor Rea was het een onnoemlijk moederleed om haar kinderen aan Kronos over te geven. Toen zij nu opnieuw aan een kind het leven zou schenken begaf zij zich naar haar ouders Oeranos en Gaia om hen om raad te vragen. ‘Ga naar het eiland Kreta,’ spraken deze, ‘daar zult ge voor de gewelddaden van uw man veilig zijn.’ Rea volgde deze aanwijzing; weer bracht zij een knaapje ter wereld, en in de eenzame, donkere grot van het gebergte Ida, waarin zij het kind verborg, kon zij hem het leven redden.

De jonggeborene heette Zeus. Weliswaar ging de begeerte van Kronos ook naar deze zoon uit, maar Rea misleidde hem listig door hem een in luiers gewikkelde steen toe te reiken. De wrede Titaan verzwolg deze gretig en had geen vermoeden dat zijn zoon ondertussen opgroeide, welbewaard bij de bergnimfen. Een goddelijke geit gaf hem uit haar uier te drinken, de bijen van de berghelling brachten hem honing, en wanneer hij zichzelf met zijn kindergeschrei in gevaar bracht, maakten de priesters van Rea luis geraas, opdat Kronos de schuilplaats niet zou ontdekken.

Toen Zeus tot een man was opgegroeid, trad hij voor zijn vader Kronos en dwong hem de onsterfelijke kinderen, die hij verslonden had, terug te geven. Vreselijk kwamen nu de wraakwoorden van de stervende Oeranos tot vervulling, want nu begon Zeus met zijn broeders en zusters, uitgaande van de Olympos in Thessalië, de strijd tegen Kronos en diens broeders, de Titanen. Aan de Kyklopen en de honderdarmige reuzen, die Kronos in de Tartaros gevangen hield, gaf Zeus de vrijheid en maakte hen daardoor tot zijn helpers. Zelfs stonden enige van de Titanen, vooral Okeanos, Thetys en Themis, Zeus terzijde. Verschrikkelijk was de strijd der oermachten om de wereldheerschappij; de weergalm drong door tot in de diepten van Tartaros. Zeus’ machtigste wapen waren de bliksemschichten, die de Kyklopen voor hem hadden gesmeed, zonder ophouden slingerde hij ze van zijn bergvestiging, de Olympos, naar omlaag totdat de Titanen verslagen waren. Zo behaalde Zeus de overwinning en daarmee de heerschappij over de wereld.

Uit dankbaarheid voor de dappere hulp deelde Zeus nu de wereldheerschappij met zijn broeders. Terwijl Hades de onderwereld kreeg, gaf hij Poseidoon de macht over de zee; zelf behield hij als zetel van zijn heerschappij de hemeltroon. De Titanen die trouw aan zijn zijde hadden gestaan, liet hij hun machtsgebied, terwijl hij de vijandelijke in de Tartaros gevangen hield.

Aan de zijde van Zeus leefde sinds die tijd als zijn gemalin de godin Hera, die als oudste dochter van Kronos ter wereld gekomen was. Uit het schuim van de steeg zijn dochter Afrodite op, de godin van de liefde en de schoonheid, die alle andere godinnen in bevalligheid en lieflijkheid overtrof. Twee kinderen werden aan de opperste god geschonken door Leto, een dochter van de Titaan Koios: Foibos Apolloon, de god van welvaren en ordening; hij was de beschermheervan de wet, van al wat goed en schoon is in de natuur en in de mensenwereld. Artemis, zijn zuster, was eveneens een beschermende en heilbrengende godin, zij schonk het frisse bloeiende leven der natuur. Evenals haar broeder Apolloon was zij ongehuwd.

De lievelingsdochter van Zeus echter was Pallas Athene, die uit zijn hoofd, de zetel van het verstand, werd geboren; daarom was zij de godin van de wijsheid, een machtige en wijze leidster en beschermvrouw van staten en steden in oorlog en vrede. Nog andere godheden verschenen toendertijd in de kring der hemelingen, zoals Iris, de boodschapster der goden, die het verkeer tussen hen en de mensen tot stand bracht. Uit het huwelijk van Zeus met Hera ontsproot Hefaistos, de kunstvaardige god van het smidsbeeld, die de macht van het vuur wist te temmen. Maar nog steeds was de nieuwe wereldorde niet veilig gesteld. Gaia namelijk, oermoeder aarde, zag toornig toe, hoe haar kinderen in de onderwereld versmachtten; om hen te bevrijden zond zij de honderdkoppige, vuurspuwende Tyfoon, en Zeus, de overwinnaar, had opnieuw een strijd te doorstaan, die aarde deed sidderen, totdat hij ook deze monsterlijke draak had overwonnen.

Nog immer gaf Gaia het niet op; zij spoorde de verschrikkelijke Giganten aan om de zetel der goden te bestormen. Een gruwelijke strijd had Zeus in de slag met dit reuzegeslacht te doorstaan. Zij braken uit de onderwereld los, zodat de sterren van vrees verbleekten. ‘Trekt op en neemt wraak voor mij op de hemelgoden!’ Met deze woorden zette Gaia hen aan. ‘Maakt van mijn eigen ledematen, de bergen, treden om de Olympos te bemachtigen.’

De reusachtige monsters waren verschrikkelijk om aan te zien; in plaats van voeten hadden zij geschubde drakestaarten. Zij juichten bij de woorden van hun moeder en genoten al van te voren van de overwinningsvreugde. ‘Ik zal Afrodite tot mijn vrouw maken!’ praalde een van de reuzen. ‘Artemis zal mijn vrouw worden!’ riep de ander, en een derde beroemde zich erop, dat hij de schone Athene zou vrijen. Zo trokken zij naar de bergen van Thessalië om van daaruit de zetel der goden te bestormen.

Inmiddels vergaderden de in het nauw gedreven goden alle beschikbare krachten om tegen de zwarte aanval der reuzen te kunnen standhouden. Iris, hun boodschapster, riep de hemelingen bijeen; zelfs de geesten der gestorvenen riep zij te hulp. Allen gaven volgzaam gehoor aan deze oproep. En waarlijk, de nood was op zijn hoogst. Alle elementen waren in het hevigste oproer; van de hemel klonk de donderbazuin en het land antwoordde met een aanhoudende aardbeving.

Alle goden namen moedig deel aan de beslissende strijd tegen de woedende reuzen. Foibos Apolloon zond zijn immers treffende pijlen, Hefaistos slingerde gloeiende kolen uit zijn smidse, Poseidoon stootte met zijn drietand; de Moiren, de godinnen van het noodlot, zwaaiden haar knotsen, en de bliksem van Zeus, die alles verteert, suisde omlaag. Ook Zeus’ zoon Herakles, die hem op de aarde geboren was, werd op zijn verzoek door Athene te hulp geroepen en nam vol ontstuimigheid deel aan de strijd.

Mochten ook de reuzen in hun toorn de ene berg na de andere uit hun grondvesten losrukken en steeds nieuwe bergen, de Ossa, de Pelion en de Oita op elkaar stapelen, Zeus toonde zich de sterkste. Hij bleef overwinnaar in de moordende strijd, en voortaan waagde niemand meer hem zijn heerschappij te betwisten. Sindsdien troont Zeus hoog op de top van de Olympos als Opperste in de kring der goden. Daar valt sneeuw noch regen, geen zuchtje wind wordt er gevoeld. Nektar en ambrozijn is het voedsel der goden en schenkt alle hemelingen eeuwige jeugd en onsterfelijkheid.